woensdag 4 december 2013

Het Parool - Bungehuis Spuistraat 210 Amsterdam.




Bungehuis Spuistraat 210 1012 VT Amsterdam. 


J.A. Heitmann AMSTERDAM

Een grote afdeling in een groot historisch gebouw. Voor het eerst anders dan in de collegezalen zat ik tussen mensen die ik voor het eerst collegæ mocht noemen. Ik keek mijn ogen uit! Om acht uur 's morgens namen wij plaats en wisselden de ervaring uit. In de komende uren zullen de briefjes en ponsplaatjes in stromen ten burele glijden en veel heen en weer gesneld worden. Het was mijn eerste buitengemene baan. Ik verdiende volgens contract Hfl 80,-per week inclusief alle toeslagen. De 29e juli 1963 begon het avontuur.


Sommige wijzingen bevatten droeve informatie van het over­lijden enes abonnees. Zoals die van de heer Baarspul. Wie dat ooit geweest is zal mij niet meer deren maar zo een brief deed je wel wat. Je zit met de dood in je handen waarna na zijn uitvaart het ponsplaatje wordt òf vernietigd òf platgeslagen ter hergebruik (wat enige malen kon plaatsvinden in dit aluminium). Maar verrassende brieven zijn er ook geweest. Zoals die van een bekende goochelaar die op tournee was in het buitenland. Hij liet de krant Het Parool deels "poste restante" bezorgen en moest dan de adressering op zijn eigen naam laten plaatsvinden wegens verplichte legitimatie. De andere locaties waren een vast adres waarbij vermelding zijn toneelnaam voldeed. Eigenlijk hadden wij aan die grap vijf mutaties die wij zo program­meerden dat de krant met geschatte reistijd op tijd arriveerde. 

De chef was een Joodse vlotte man genaamd Elenbaas. Echt, echt een chef die wachtte, zat en keek. Ik dacht aan een erebaantje. Je kon hem licht benaderen voor een gesprek waar je niet vlug van af kwam want hij was welbespraakt.

De telefoonaansluitingen om adreswijzigingen door te laten geven werden bediend door twee personen. Soms was de drukte zo groot dat een der hoorns op een muziekapparaatje werd gelegd; dit deuntje hoorden wij de hele dag. Aldaar zat een "prima kracht" al is het maar dat zij een prachtig meisje was dat de wijzigingsbriefjes uitschreef voor de krantenbezorgers - een nauwkeurige werkzaamheid. Wij keken vaak naar haar maar zij keek nimmer terug. De mutaties kwamen bij ons. Eerst moesten wij kijken of de desbetreffende abonnee niet al een lopende mutatie had; eerst dan konden wij de gegevens schriftelijk doorspelen naar de ponskamer alwaar plaatjes werden 'geslagen' voor de adresseermachine. Alles mechanisch. De mutatiebriefjes werden in bundels bewaard voor nadere raadpleging.  Aan de gegroepeerde tafels werkte een vaste kracht: een wat iets oudere ongehuwde vrouw met fraaie borsten. Wij jongemannen genoten daarvan elke dag. Zij was een geroutineerde werkster bij wie je met alle vragen kon aankomen en waarop zij altijd rap een antwoord had ter oplossing van het enigma. Toen al vroeg ik mij af hoe iemand toch zo lang op een baan kon blijven zitten… Geleidelijk werden ook wij geroutineerd en zelfstandig. Een jongeman aan tafel had intensieve gesprekken met haar en werd nog al eens m.i. te vertrouwelijk. De vrouw wist er met een lachje vanaf te komen. Deze jongeman droeg een goudkleurige imitatiering met een zeker motief. Opeens had hij zijn ring gedraaid waardoor hij geleek op een trouwring. Het scheen hem te behagen waarbij de wens de vader van de gedachte. Wij waren immers jong en energiek.
De ponskamer was met een muur vol ijzeren laden bevattende enige duizenden ponsplaatjes en werd bediend door wat stoere Amsterdamse kerels. Waarom, dat moge verduidelijkt worden als op een vaststaand tijdstip, ik geloof twee uur, de adressen op krantenwikkels moesten worden afgedrukt. Lade voor lade uitgetrokken, de inhoud plaatjes op een lopende band gekeerd om na afloop weer terug in de lade. Het was oorverdovend tot ver in het gebouw toe. Als wij het waagden op dat tijdstip een lade uit te trekken om een plaatje te verifiëren werden wij zelfs met krachttermen verjaagd!  

Ik had plezier in dit werk en dacht er zelfs aan nog bij te tekenen. Maar na 31 augustus begonnen de colleges weer. Ik heb het een fijne tijd gevonden en nadien wel eens gedacht wat er van mij geworden zou zijn als ik schrijver zou zijn geworden. Misschien wel vaste gast op het Boekenbal!